1945 – 1960
De oorlog is voorbij en de vereniging bestaat nog; de leden zijn trouw gebleven aan hun hobby.
Op 17 september 1945 wordt Thalia opnieuw Koninklijk goedgekeurd en niets staat een zonnige toekomst in de weg.
In 1946 wordt De Koningin van Montmartre op de planken gezet en het programma wordt weer op vrolijk geel papier gedrukt. Er is bal na met “The Musical Zebra’s”. Van pure vrolijkheid wordt verzuimd op de programma’s te vermelden wie de dirigent en regisseur zijn.
Verbluffend snel, amper drie maanden na de vorige productie volgen er in april 1946 voorstellingen van de operette Victoria en haar Huzaar.
In oktober van 1946 brengt Thalia een première: De Sheik, muziek van Bram Blanken, die ook de directie voor zijn rekening neemt. Cor van Beem-Kraan (tante Cor) regisseert haar eerste operette.
Deze samenwerking zal vele jaren succesvol blijken. De entreeprijs bedraagt in 1948 Hfl. 1,99 (belasting inbegrepen).
In oktober 1947 stond ook de operette De Prins-Student onder de leiding van Cor van Breem-Kraan.
De orkest stond onder leiding van Bram Blanken en de balletten werden ingestudeerd door Greetje Donker.
De daaropvolgende jaren bouwt Thalia, onder de kundige leiding van het tweemanschap Van Beem en Blanken, gestaag verder aan haar kwaliteit. In oktober 1950 viert Thalia haar 35-jarig bestaan met Victoria en haar Huzaar, hoewel volgens het programma oorspronkelijk gekozen was voor De Bloem van Hawaï. Realisatie hiervan werd verhinderd door technische problemen. Hoogtepunt voor de Thalialeden vormt in 1950 het vijfgangen jubileumdiner.
Ook in de jaren vijftig geeft Thalia het publiek kwalitatief hoogstaande voorstellingen en in april 1954 verschijnt de eerste recensie in de krant van de hand van Nico van der Linden, componist en dirigent. Hij opent met: “Het bevestigt de zeer goede reputatie der operettevereniging Thalia dat zij beide avonden van ’t afgelopen weekeinde nodig had, om in Bellevue de belangstellenden plaats te kunnen verschaffen, gekomen ter bijwoning van de door haar gespeelde operette Mariëtta“.
Hieruit kunnen we concluderen dat Thalia inmiddels in ieder geval meer dan één voorstelling speelde. Na elke productie in de daaropvolgende jaren verschijnt er zonder uitzondering een juichende recensie, waarbij vooral het grondige vakmanschap van dirigent Bram Blanken en de creativiteit van regisseur Cor van Beem worden geprezen. Thalia beschikt daarnaast al vele jaren over een eigen ballet dat, onder leiding van Greetje Donker, altijd goed is voor waarderende woorden voor uitvoering en creativiteit.
Het 40-jarig bestaan is voor Thalia reden een grootse feestavond in Bellevue te organiseren voor donateurs en leden. Op 15 januari 1955 mogen o.a. André Carrell (de vader van Rudi Carrell) en Frans van Dusschoten de trouwe Thalialeden vermaken.
In februari 1956 laat Thalia haar toneelkant zien met het blijspel Welterusten. Het is in die jaren gebruik naast de operettes blijspelen te brengen, waarin jong talent de kans krijgt toneelervaring op te doen. Bij gebrek aan tijd wordt na een aantal jaren besloten te stoppen met de blijspelen. Over de toneelhistorie van Thalia is weinig bewaard gebleven.
De uitvoering van Der Bettelstudent in april 1956 geeft de doorslag om voortaan, wegens een overstelpend aantal verzoeken daartoe, drie voorstellingen per productie te geven. De tenor Anton de Ridder neemt met de titelrol afscheid van Thalia waar hij jarenlang de tenorpartijen heeft gezongen. Anton de Ridder vertrekt naar de Opera van Karlsruhe, alwaar hem een professioneel engagement is aangeboden. Recensent Nico van der Linden waande zich bij Der Bettelstudent, geconfronteerd met beroepstoneel!
De laatste productie die Thalia in Bellevue speelt is De kuise Suzanna in april 1957; voortaan treedt men op in het spiksplinternieuwe Marcanti in de Jan van Galenstraat in Amsterdam, dat in september 1956 officieel met een groot gala in gebruik wordt genomen. Uit het programma komen wij te weten dat dit grootse gala, getiteld Vaudeville Nationaal 1956. geheel werd uitgevoerd door amateur-artiesten. Het P.W.-orkest bestond uit 20 musici en 1 vocaliste en was samengesteld uit leden van de personeelsvereniging van de Dienst der Publieke Werken.
Ook in Marcanti handhaaft Thalia haar topvorm.
Cor en Jan van Beem, Thalianen van het eerste uur, vieren hun 35-jarig jubileum met De Koningin van Montmartre, Cor als regisseur en Jan met een rol die hem op het lijf is geschreven.
De jaren zestig worden afgesloten met een opmerkelijk debuut; in de operette Die Blume von Hawaï zingt de sopraan Cristina Deutekom een belangrijke rol. In zijn recensie schrijft Nico van der Linden: “Extra vermeld dient het sublieme coloratuurzingen van Ciska Deudekom, een prestatie op zichzelf”. Een andere recensent meldt: “Met schitterend gezongen coloraturen bracht Christa van Deudekom de zaal tot groot enthousiasme”.
Cristina Deutekom zal in de daaropvolgende drie jaren alle grote sopraanpartijen bij Thalia voor haar rekening nemen.
1960 – 1970
Rein de Groot (vader van de later in Nederland bekend geworden Harry de Groot, musicus en arrangeur) viert in 1961 zijn 50-jarig toneeljubileum met de rol van Enterich in Der Bettelstudent. De voorstelling geeft de recensenten aanleiding om de “wijze heren van de ‘Nederlandse Federatie van Beroepsverenigingen en voor Beroepskunstenaars’ te attenderen op hun onwetendheid omdat zij ons volk onmondig achtten om datzelfde werk op het tv-scherm te kunnen zien. Hun beroepsmatige verwaandheid onthield hun de wetenschap dat ons land amateuroperettegezelschappen herbergt, waarvan enkele het etiket subliem waardig zijn, hetgeen zéker geldt voor Thalia, waarvoor de tv zich niet zou behoeven te schamen”.
In het najaar van 1961 kan Thalia niet meer volstaan met drie voorstellingen per productie; de vraag naar kaarten is te groot en er wordt besloten vier maal te gaan spelen om alle belangstellenden aan hun trekken te laten komen. Gespeeld wordt op vrijdag, zaterdag, zondagmiddag en zondagavond. Een zware opgave voor de solisten.
Het 25-jarig dirigentschap van Bram Blanken, waarvan 20 jaar bij Thalia, wordt gevierd met een door Bram zelf gecomponeerd werk, genaamd Het gebeurde in Wenen. Een in klassieke stijl geschreven operette, waarin hij natuurlijk Cristina Deutekom volop voorziet van fraaie coloraturen waarmee zij de zaal betovert. In juli 1962 wordt met medewerking van Cristina Deutekom en de voor Thalia gedurende vele jaren belangrijke solisten Tom Hofman (tenor), Janny Hooglander (sopraan) en Jan Rijsenbrij (tenor) een gevarieerd operaconcert gegeven.
In De Dragonders van Villars wordt Jaap Deutekom (echtgenoot van Christine) betrokken bij Thalia door het vertolken van de rol van priester, hetgeen hij zeker niet onverdienstelijk doet. Het kon natuurlijk niet uitblijven; in november 1963 neemt Cristina Deutekom afscheid van Thalia. Al sinds november 1962 heeft ze een vaste verbintenis bij De Nederlandse Opera. Ze heeft tot dan toe al vele belangrijke rollen bij De Nederlandse Opera gezongen en kan daarnaast geen tijd meer vrijmaken voor Thalia. Na het slotapplaus van De Klokken van Corneville neemt Thalia afscheid van haar sympathieke en meer dan voortreffelijke sopraan, die in de daaropvolgende jaren bewijst hoé goed ze is door in de grote operahuizen van de wereld belangrijke rollen te zingen.
Het wegvallen van de beroemde sopraan leidt gelukkig niet tot kwaliteitsvermindering bij Thalia, ondanks het feit dat tegelijkertijd de dirigent Bram Blanken afscheid neemt. Het Nederlands Opera-orkest waar hij altviool speelt, wordt opgeheven en hij krijgt bij Opera Forum in Enschede de functie van koorrepetitor aangeboden en tevens neemt hij in het orkest van Opera Forum de eerste altviool voor zijn rekening. De directie bij Thalia wordt overgenomen door de uit Zwitserland afkomstige dirigent John Brookhouse McCarthy.
Het 40-jarig jubileum in 1964 van Cor en Jan van Beem krijgt niet alleen bij Thalia veel aandacht, maar ook van de schrijvende pers.
Problemen ondervindt Thalia in april 1965 als dirigent John Brookhouse McCarthy plotseling verhinderd is. Gelukkig kan concertpianist Maurice van IJzer op het laatste moment inspringen. De tenor Simon van Os die een grote zangrol vervult, wordt naderhand in de recensie door Nico van der Linden, zonder enige scrupule, beticht van ordinair zingen. Hij schrijft: “het “zingen” van Simon van Os, die meer declamerend zingt en dan weer enkele maten vocaliseert, verlaagt deze muziek tot het ordinaire. Jammer, want hij heeft een zeer bruikbare stem en het storend vibreren bijkans overwonnen en ook zijn acteren is aantrekkelijk waardoor zijn Toni (zonder zingen) leefde. Onbegrijpelijk dat Van IJzer deze zangtrant kon tolereren.”
Een aantal maanden later, bij de volgende productie, wordt al dit droevigs weer ruimschoots goedgemaakt als Simon van Os beschreven wordt als “indrukwekkend, die voor zijn rol álles mee had”. Vooral zijn omvangrijke tenorstem en expressief spel worden nadrukkelijk geprezen. Simon zal bij Thalia nog vele jaren grote rollen zingen en met succes.
Dirigent Maurice van IJzer kan of wil niet blijven en goede raad is duur; goede dirigenten liggen niet voor het oprapen, dus wordt er een beroep gedaan op de dirigent van OZG (het latere Orpheus) uit Amsterdam, Joop Groesz. Joop helpt Thalia door de moeilijkheden heen en dirigeert in 1965 ter ere van het gouden jubileum Zigeunerliefde, een voorstelling die uitgroeide tot een spectaculaire show. In alle Amsterdamse kranten wordt met grote artikelen aandacht besteed aan een halve eeuw Thalia, waarbij de gemeente Amsterdam scherp veroordeeld wordt door haar afwezigheid tijdens de receptie.
De recensent van Het Vrije Volk wenst zich in mei 1966 na het beleven van de voorstelling Wiener Blut, dat er een eredivisie zou bestaan voor operettegezelschappen, want dan was Thalia zonder enige twijfel al jarenlang de gevierde kampioen.
Simon van Os is inmiddels uitgegroeid tot een glanzend zingende tenor, die daarbij ook nog gezegend is met veel bravoure en indringende zeggingskracht. Hij viert in oktober 1966 zijn 20-jarig operettejubileum met een fraai gezongen graaf Tassilo in Gräfin Maritza, een voorstelling die ver boven het amateurisme uitgroeide.
Al die tijd zwaait tante Cor van Beem de artistieke scepter en zij wordt omschreven als een zeer capabele regisseur. Zij was in haar taakuitoefening hard, door sommigen omschreven als bikkelhard. Als er in het ballet iemand danste over wie Greetje Donker niet tevreden was, riep zij tante Cor erbij om de betreffende dame de laan uit te sturen. Greetje was daarvoor niet in de wieg gelegd en tante Cor had er geen enkele moeite mee.
Tante Cor probeerde uit elke situatie het maximaal haalbare te halen. Zo heeft zij eens door Roel Nuberg een grote tenorpartij laten instuderen, die hij maar één voorstelling zelf mocht zingen; de andere twee voorstellingen had ze de beschikking over Anton de Ridder. Dat Roel in de laatste week voor de voorstellingen zelf Anton 7 avonden moest bijspijkeren en zich bijkans schor zong, had tante Cor geen enkele boodschap aan. Ze had de beste tenor voor de rol twee avonden op de planken en dat was het belangrijkste.
Sopranen waren ook veelal het doelwit van haar kritiek. Nel Vilters is na vele kritische opmerkingen van tante Cor bij Thalia opgestapt en zong nog vele jaren elders rollen.
Dan neemt good old tante Cor een belangrijke beslissing, ze stopt ermee, het is welletjes. Ze heeft het meer dan 36 jaar uitgehouden en ze voelt dat ze plaats moet maken voor de jongeren. Paula Wiering, soliste en reeds lang Thalialid, heeft zich hierop voorbereid. Ze volgde regiecursussen bij de BOOG (Bond voor Opera- en Operette Gezelschappen) en stond te trappelen om de artistieke leiding over te nemen.
Aan de vooravond van het huwelijk van H.K.H. Prinses Margriet en Mr. Pieter van Vollenhoven op 9 januari 1967 wordt het koninklijk paar een feestelijke voorstelling aangeboden door het gemeentebestuur van ‘s-Gravenhage in het Circustheater in Scheveningen. Een muzikaal gebeuren, geschreven door Jaap Molenaar en Harry de Groot. Thalia wordt uitgenodigd hieraan haar medewerking te verlenen en aldus geschiedt het dat het complete gezelschap samen met beroemdheden als Henny May, Rosy Parrish, Marco Bakker en nog vele anderen een heerlijke avond verzorgt voor het jonge paar. Het programma wordt rechtstreeks door de VARA op tv uitgezonden. Het kan niet op in die tijd, want op 15 januari 1967 verschijnt Thalia weer op tv; nu in een televisie-fantasie rond Mieke Bos, genaamd “Dag Mieke”.
In februari 1967 wordt er een “gedurfd” opera-concert gegeven in Marcanti door Thalia samen met haar grootste operette-opponent OZG. De twee rivalen hebben zich ten tijde van het gouden jubileum verzoend en afgesproken voortaan niet meer tégen elkaar maar mét elkaar te gaan werken. Het resultaat is ernaar; zij aan zij zingen solisten van beide gezelschappen aria’s uit La Forza del Destino (Verdi), L’Elisir d’amore (Donizetti) en diverse duetten en koren uit o.a. La Traviata, Nabucco en De Verkochte Bruid. Er verschijnen prachtige recensies, waarin niet alleen de kwaliteit wordt geprezen van sopraan Jeanne Groesz van OZG en tenor Jan Rijsenbrij van Thalia en vele anderen, maar vooral het feit dat deze samenwerking tot stand gebracht is.
In mei 1967 is er weer keihard gewerkt voor een nieuwe tv-show van “Dag Mieke”. Er waren oorspronkelijk vijf van deze shows gepland, maar wegens geldgebrek besluit de NCRV na twee shows te stoppen. Voor een hele dag repetities en opnamen (van 13.00 uur tot 22.30 uur) ontvangt elk meewerkend Thalialid een vergoeding van Hfl. 30,–. Ondanks deze schamele tegemoetkoming vinden de Thalialeden het spijtig dat er zo snel een einde aan kwam.
Het fenomeen “uitkopen” begint gestalte te krijgen als Thalia na de voorstellingen van de operette 1001 Nacht in november 1967 van de Cirkel N.V. uit Amsterdam een uitnodiging krijgt om op 2 maart 1968 een feestavond voor het bedrijf te verzorgen met deze operette. Er zullen nog vele uitkopen volgen in de geschiedenis van Thalia.
In 1968 is het tv-programma Klank-Kleur een begrip in Nederland en wederom verleent Thalia haar medewerking. Op de eerste Paasdag van dat jaar zendt de VARA een gevarieerd opera- en operetteprogramma uit dat wordt opgenomen in de toen wel zeer bijzondere kleurenstudio Concordia in Bussum. Aan het programma werken o.a. het befaamde Kunstmaandorkest onder leiding van Anton Kersjes mee en ook Cristine Deutekom, Wilma Driessen, Simon van der Geest.
Aan de rechtstreekse uitzendingen vanuit de RAI in Amsterdam tijdens de Firato verleent Thalia haar medewerking met grootheden als tante Leen, Johnny Jordaan, Truce Spijk en vele anderen.
Er moet een nieuwe vaste dirigent gezocht worden. Walter Janssens is bereid deze verantwoordelijkheid op zich te nemen. Hij wordt in 1968 weer opgevolgd door Wim Matse, die uiteindelijk ook niet lang zal blijven, want begin 1970 ziet Thalia zich voor hetzelfde probleem geplaatst. Ook kan Thalia een beetje moeilijk wennen aan haar nieuwe regisseur en tante Cor komt nog één keer helpen. In 1968 regisseert ze definitief voor de laatste keer en vertikt het om te eindigen als een soort Heintje Davids, hoewel haar hart gebloed moet hebben in de eerste helft van de jaren zeventig als er regelmatig nieuwe regisseurs aangetrokken moeten worden.
Aan het einde van de jaren zestig vertolkt Simon van Os elke rol met verbluffend gemak en menig keer moet hij een aria bisseren. De jaren zestig zijn overduidelijk zeer succesvol geweest, waarbij Thalia beschikte over meer dan voortreffelijke solisten zoals de sopranen Janny Hooglander (1958-1976), Betty Emmerik (1967-1975), de tenoren Tom Hofman (1958-1975), Jan Rijsenbrij (1962-1977) en Simon van Os (1958-1972).