Het onderzoek naar en het opschrijven van de geschiedenis van Thalia is een project geweest van Nelly Lüneburg – van der Laan (1953 – 2011), binnen Thalia beter bekend als Nelly Portengen, waarvoor Thalia haar zeer dankbaar is. Het is een rijke geschiedenis, waarin beroemde namen voorbij komen, zoals Anton de Ridder, Cristina Deutekom, Bert Simhoffer, Henk Poort en vele anderen.
Het verhaal begint in 1915 en is opgeschreven tot 1990.
1915 – 1935
Op 15 oktober 1915 wordt door een aantal enthousiaste leden van een speeltuinvereniging in Amsterdam, in een buurt die thans bekend staat als De Pijp, de “Tooneel en Operette Vereeniging Thalia” opgericht. Helaas is, ondanks vele pogingen, tot op heden niet te achterhalen met welk werk, welke mensen, men in die tijd van start is gegaan. Het oudste programma in het ons nagelaten archief dateert uit 1930. Vanaf dat jaar is redelijk bekend waar en wat er gespeeld werd, hoewel er hier en daar enkele lacunes zijn.
In december 1930 vindt er in het gebouw van “den Mij. voor den werkenden stand” in Amsterdam (wie weet waar dat gebouw stond?) de première plaats van de operette Der Graf von Luxemburg, onder muzikale leiding van directeur J. Overhuijs en onder regie van B. Schijf. Thalia repeteert elke woensdagavond in gebouw Beko op de Nieuwendijk in Amsterdam en prijst deze avonden aan als “gezellig en ontwikkelend”.
In april 1931 vervolgt Thalia met een thans geheel vergeten werk van Carl Millöcker: Der Vice Admiral.
Vanaf 1930 komen we in “den Rolverdeeling” een aantal namen tegen die in de verdere geschiedenis van Thalia een belangrijke rol zullen gaan spelen. Als René, graaf van Luxemburg, treedt op de heer M.F. Herdink en de rol van Gravin Kolozou wordt vervuld door Mej. C. Kraan. Het programma van een productie die Thalia in oktober 1931 op de planken brengt, Surcouf de Kaper van Robert Planquette leert ons dat Mej. C. Kraan inmiddels gehuwd is met mede-Thalialid de heer F.J. van Beem, want zij wordt nu in de rolverdeling genoemd als Mevrouw C. van Beem-Kraan. Opvallend is dat in de programma’s in die periode met geen woord gerept wordt over het begeleidende orkest.
Voorzitter van Thalia (van ca. 1925 tot 1942) is de heer Dirk Vonhoff. Hij werd geboren in Amsterdam in 1890, speelde klarinet in een Harmonievereniging en was, volgens zijn kinderen, dol op muziek. Daarnaast was hij een groot organisator die op intelligente wijze de zaken leidde bij Thalia. In een nummer van ons blad ThaliaTheater meldden wij dat bedoelde heer Vonhoff de vader van de voormalig Commissaris der Koningin in Groningen was, de heer Henk Vonhoff, en dat hij de vereniging met straffe hand op het juiste spoor hield. Beide feiten zijn onjuist; de heer Dirk Vonhoff was de broer van de vader van Henk Vonhoff en leidde Thalia allerminst met straffe hand.
Dochter Vonhoff vertelt: “Vader was juist een heel milde man, altijd in de weer om oplossingen te zoeken bij conflicten. Hij was voor de leden ook een grote steun en toeverlaat bij privéproblemen. Hij werd “de vredestichter” genoemd. De bestuursvergaderingen werden thuis in Amsterdam-Noord en later op de Linnaeusparkweg gehouden, waarna zoon Dirk, zeer tegen zijn wens, voor de bestuursleden piano moest spelen. Vader heeft als kleine jongen van de Gemeente Amsterdam “Het Horloge van Amsterdam” gekregen, een in die tijd bekende en fel begeerde onderscheiding voor de beste leerling van Amsterdam. Hij was een goed spreker en had dus geen enkele moeite met het verwelkomen van een volle zaal. Ja, de zalen zaten in die tijd meer dan vol bij voorstellingen van Thalia.
Van elk werk werd maar één voorstelling gegeven en na afloop een gezellig bal dat duurde tot 4 uur in de ochtend. De dames en heren kleedden zich zorgvuldig in avondtoilet om na een fijne voorstelling heerlijk te dansen op de klanken van de Jazz Band van Cor Visser of “The Harrison” Jazz-Band”. Foto’s van het Thaliagezelschap werden alleen na afloop van een voorstelling gemaakt, dus, keurige groepsfoto’s met fraaie kostuums. In het dagelijks leven waren Thalialeden herkenbaar aan het insigne dat ze droegen: rood/zwart met een schuin biesje. Thalia voerde tientallen jaren een eigen vaandel.
1935 – 1945
De oorlogsdreiging en de daaropvolgende Tweede Wereldoorlog weerhouden Thalia er niet van door te gaan met haar ontspannende activiteiten. In 1938 wordt ter gelegenheid van het 20-jarig jubileum van Mevr. Van Zuijlen-Hibbeler, met de opmerkelijke voornaam Aria, eerste sopraan van Thalia, de opera Les Dragons de Villars van Louis Aime Maillart (1817-1871) uitgevoerd in feestgebouw Bellevue op de Leidsekade in Amsterdam. Zij vertolkte vele rollen en daaraan wordt in het bijzondere programma veel aandacht besteed.
Aria van Zuijlen speelde eerst rollen bij de Operette Vereniging Wiering, die onder leiding van de heer Th.F. Wiering stond. De vereniging werd opgeheven wegens de hoge leeftijd van de heer Wiering en Aria kwam in 1932 bij Thalia. Regisseur B. Schijf maakt in 1934 plaats voor Dirk Ikelaar, die deze taak tot en met het jaar 1945 vervult.
Thalia moet in 1942 onverwacht afscheid nemen van haar geliefde voorzitter Dirk Vonhoff, die in februari overlijdt. Thalia plaatst een rouwadvertentie en vele leden met partners bewijzen Dirk de laatste eer.
Op zondagmiddag 17 oktober 1943 om 1.30 uur kan het Amsterdamse operettepubliek voor Hfl l,– getuige zijn van de operette Paganini van Franz Lehár, waarbij in het, zeer sobere, programma wordt vermeld: “bij eventueele vervroegde Spertijd aanvang 1 uur vroeger.” Intussen heeft dirigent Jan Overhuijs de directie overgedragen aan Henk v.d. Velde. De uitbundige programma’s van weleer zijn gereduceerd tot een half A-4tje, waarop, wonder boven wonder, met behulp van kleine lettertjes en efficiënte indeling, alle relevante informatie te lezen is.
In mei 1944 gaat Thalia op avontuur met een operette geschreven door twee Nederlanders, Jan van Leeuwen (tekst) en Jack Millar (muziek), genaamd Julischka, de Juweelen Bruid.
In januari 1945 moet Thalia iets prijsgeven; doorgaan met het uitvoeren van complete operettes is niet meer mogelijk. De vereniging heeft geen geld meer en de leden kunnen ook niets meer missen; er is al zo weinig. Desondanks geeft Thalia in januari 1945 een operetteconcert in Krasnapolsky, Warmoesstraat, Amsterdam, met melodieën uit eerder gespeelde werken.
1945 – 1960
De oorlog is voorbij en de vereniging bestaat nog; de leden zijn trouw gebleven aan hun hobby. Op 17 september 1945 wordt Thalia opnieuw Koninklijk goedgekeurd en niets staat een zonnige toekomst in de weg.
In 1946 wordt De Koningin van Montmartre op de planken gezet en het programma wordt weer op vrolijk geel papier gedrukt. Er is bal na met “The Musical Zebra’s”. Van pure vrolijkheid wordt verzuimd op de programma’s te vermelden wie de dirigent en regisseur zijn.
Verbluffend snel, amper drie maanden na de vorige productie volgen er in april 1946 voorstellingen van de operette Victoria en haar Huzaar.
In oktober van 1946 brengt Thalia een première: De Sheik, muziek van Bram Blanken, die ook de directie voor zijn rekening neemt. Cor van Beem-Kraan (tante Cor) regisseert haar eerste operette.
Deze samenwerking zal vele jaren succesvol blijken. De entreeprijs bedraagt in 1948 Hfl. 1,99 (belasting inbegrepen).
De daaropvolgende jaren bouwt Thalia, onder de kundige leiding van het tweemanschap Van Beem en Blanken, gestaag verder aan haar kwaliteit. In oktober 1950 viert Thalia haar 35-jarig bestaan met Victoria en haar Huzaar, hoewel volgens het programma oorspronkelijk gekozen was voor De Bloem van Hawaï. Realisatie hiervan werd verhinderd door technische problemen. Hoogtepunt voor de Thalialeden vormt in 1950 het vijfgangen jubileumdiner.
Ook in de jaren vijftig geeft Thalia het publiek kwalitatief hoogstaande voorstellingen en in april 1954 verschijnt de eerste recensie in de krant van de hand van Nico van der Linden, componist en dirigent. Hij opent met: “Het bevestigt de zeer goede reputatie der operettevereniging Thalia dat zij beide avonden van ’t afgelopen weekeinde nodig had, om in Bellevue de belangstellenden plaats te kunnen verschaffen, gekomen ter bijwoning van de door haar gespeelde operette Mariëtta“.
Hieruit kunnen we concluderen dat Thalia inmiddels in ieder geval meer dan één voorstelling speelde. Na elke productie in de daaropvolgende jaren verschijnt er zonder uitzondering een juichende recensie, waarbij vooral het grondige vakmanschap van dirigent Bram Blanken en de creativiteit van regisseur Cor van Beem worden geprezen. Thalia beschikt daarnaast al vele jaren over een eigen ballet dat, onder leiding van Greetje Donker, altijd goed is voor waarderende woorden voor uitvoering en creativiteit.
Het 40-jarig bestaan is voor Thalia reden een grootse feestavond in Bellevue te organiseren voor donateurs en leden. Op 15 januari 1955 mogen o.a. André Carrell (de vader van Rudi Carrell) en Frans van Dusschoten de trouwe Thalialeden vermaken.
In februari 1956 laat Thalia haar toneelkant zien met het blijspel Welterusten. Het is in die jaren gebruik naast de operettes blijspelen te brengen, waarin jong talent de kans krijgt toneelervaring op te doen. Bij gebrek aan tijd wordt na een aantal jaren besloten te stoppen met de blijspelen. Over de toneelhistorie van Thalia is weinig bewaard gebleven.
De uitvoering van Der Bettelstudent in april 1956 geeft de doorslag om voortaan, wegens een overstelpend aantal verzoeken daartoe, drie voorstellingen per productie te geven. De tenor Anton de Ridder neemt met de titelrol afscheid van Thalia waar hij jarenlang de tenorpartijen heeft gezongen. Anton de Ridder vertrekt naar de Opera van Karlsruhe, alwaar hem een professioneel engagement is aangeboden. Recensent Nico van der Linden waande zich bij Der Bettelstudent, geconfronteerd met beroepstoneel!
De laatste productie die Thalia in Bellevue speelt is De kuise Suzanna in april 1957; voortaan treedt men op in het spiksplinternieuwe Marcanti in de Jan van Galenstraat in Amsterdam, dat in september 1956 officieel met een groot gala in gebruik wordt genomen. Uit het programma komen wij te weten dat dit grootse gala, getiteld Vaudeville Nationaal 1956. geheel werd uitgevoerd door amateur-artiesten. Het P.W.-orkest bestond uit 20 musici en 1 vocaliste en was samengesteld uit leden van de personeelsvereniging van de Dienst der Publieke Werken.
Ook in Marcanti handhaaft Thalia haar topvorm.
Cor en Jan van Beem, Thalianen van het eerste uur, vieren hun 35-jarig jubileum met De Koningin van Montmartre, Cor als regisseur en Jan met een rol die hem op het lijf is geschreven.
De jaren zestig worden afgesloten met een opmerkelijk debuut; in de operette Die Blume von Hawaï zingt de sopraan Cristina Deutekom een belangrijke rol. In zijn recensie schrijft Nico van der Linden: “Extra vermeld dient het sublieme coloratuurzingen van Ciska Deudekom, een prestatie op zichzelf”. Een andere recensent meldt: “Met schitterend gezongen coloraturen bracht Christa van Deudekom de zaal tot groot enthousiasme”.
Cristina Deutekom zal in de daaropvolgende drie jaren alle grote sopraanpartijen bij Thalia voor haar rekening nemen.
1960 – 1970
Rein de Groot (vader van de later in Nederland bekend geworden Harry de Groot, musicus en arrangeur) viert in 1961 zijn 50-jarig toneeljubileum met de rol van Enterich in Der Bettelstudent. De voorstelling geeft de recensenten aanleiding om de “wijze heren van de ‘Nederlandse Federatie van Beroepsverenigingen en voor Beroepskunstenaars’ te attenderen op hun onwetendheid omdat zij ons volk onmondig achtten om datzelfde werk op het tv-scherm te kunnen zien. Hun beroepsmatige verwaandheid onthield hun de wetenschap dat ons land amateuroperettegezelschappen herbergt, waarvan enkele het etiket subliem waardig zijn, hetgeen zéker geldt voor Thalia, waarvoor de tv zich niet zou behoeven te schamen”.
In het najaar van 1961 kan Thalia niet meer volstaan met drie voorstellingen per productie; de vraag naar kaarten is te groot en er wordt besloten vier maal te gaan spelen om alle belangstellenden aan hun trekken te laten komen. Gespeeld wordt op vrijdag, zaterdag, zondagmiddag en zondagavond. Een zware opgave voor de solisten.
Het 25-jarig dirigentschap van Bram Blanken, waarvan 20 jaar bij Thalia, wordt gevierd met een door Bram zelf gecomponeerd werk, genaamd Het gebeurde in Wenen. Een in klassieke stijl geschreven operette, waarin hij natuurlijk Cristina Deutekom volop voorziet van fraaie coloraturen waarmee zij de zaal betovert. In juli 1962 wordt met medewerking van Cristina Deutekom en de voor Thalia gedurende vele jaren belangrijke solisten Tom Hofman (tenor), Janny Hooglander (sopraan) en Jan Rijsenbrij (tenor) een gevarieerd operaconcert gegeven.
In De Dragonders van Villars wordt Jaap Deutekom (echtgenoot van Christine) betrokken bij Thalia door het vertolken van de rol van priester, hetgeen hij zeker niet onverdienstelijk doet. Het kon natuurlijk niet uitblijven; in november 1963 neemt Cristina Deutekom afscheid van Thalia. Al sinds november 1962 heeft ze een vaste verbintenis bij De Nederlandse Opera. Ze heeft tot dan toe al vele belangrijke rollen bij De Nederlandse Opera gezongen en kan daarnaast geen tijd meer vrijmaken voor Thalia. Na het slotapplaus van De Klokken van Corneville neemt Thalia afscheid van haar sympathieke en meer dan voortreffelijke sopraan, die in de daaropvolgende jaren bewijst hoé goed ze is door in de grote operahuizen van de wereld belangrijke rollen te zingen.
Het wegvallen van de beroemde sopraan leidt gelukkig niet tot kwaliteitsvermindering bij Thalia, ondanks het feit dat tegelijkertijd de dirigent Bram Blanken afscheid neemt. Het Nederlands Opera-orkest waar hij altviool speelt, wordt opgeheven en hij krijgt bij Opera Forum in Enschede de functie van koorrepetitor aangeboden en tevens neemt hij in het orkest van Opera Forum de eerste altviool voor zijn rekening. De directie bij Thalia wordt overgenomen door de uit Zwitserland afkomstige dirigent John Brookhouse McCarthy.
Het 40-jarig jubileum in 1964 van Cor en Jan van Beem krijgt niet alleen bij Thalia veel aandacht, maar ook van de schrijvende pers.
Problemen ondervindt Thalia in april 1965 als dirigent John Brookhouse McCarthy plotseling verhinderd is. Gelukkig kan concertpianist Maurice van IJzer op het laatste moment inspringen. De tenor Simon van Os die een grote zangrol vervult, wordt naderhand in de recensie door Nico van der Linden, zonder enige scrupule, beticht van ordinair zingen. Hij schrijft: “het “zingen” van Simon van Os, die meer declamerend zingt en dan weer enkele maten vocaliseert, verlaagt deze muziek tot het ordinaire. Jammer, want hij heeft een zeer bruikbare stem en het storend vibreren bijkans overwonnen en ook zijn acteren is aantrekkelijk waardoor zijn Toni (zonder zingen) leefde. Onbegrijpelijk dat Van IJzer deze zangtrant kon tolereren.”
Een aantal maanden later, bij de volgende productie, wordt al dit droevigs weer ruimschoots goedgemaakt als Simon van Os beschreven wordt als “indrukwekkend, die voor zijn rol álles mee had”. Vooral zijn omvangrijke tenorstem en expressief spel worden nadrukkelijk geprezen. Simon zal bij Thalia nog vele jaren grote rollen zingen en met succes.
Dirigent Maurice van IJzer kan of wil niet blijven en goede raad is duur; goede dirigenten liggen niet voor het oprapen, dus wordt er een beroep gedaan op de dirigent van OZG (het latere Orpheus) uit Amsterdam, Joop Groesz. Joop helpt Thalia door de moeilijkheden heen en dirigeert in 1965 ter ere van het gouden jubileum Zigeunerliefde, een voorstelling die uitgroeide tot een spectaculaire show. In alle Amsterdamse kranten wordt met grote artikelen aandacht besteed aan een halve eeuw Thalia, waarbij de gemeente Amsterdam scherp veroordeeld wordt door haar afwezigheid tijdens de receptie.
De recensent van Het Vrije Volk wenst zich in mei 1966 na het beleven van de voorstelling Wiener Blut, dat er een eredivisie zou bestaan voor operettegezelschappen, want dan was Thalia zonder enige twijfel al jarenlang de gevierde kampioen.
Simon van Os is inmiddels uitgegroeid tot een glanzend zingende tenor, die daarbij ook nog gezegend is met veel bravoure en indringende zeggingskracht. Hij viert in oktober 1966 zijn 20-jarig operettejubileum met een fraai gezongen graaf Tassilo in Gräfin Maritza, een voorstelling die ver boven het amateurisme uitgroeide.
Al die tijd zwaait tante Cor van Beem de artistieke scepter en zij wordt omschreven als een zeer capabele regisseur. Zij was in haar taakuitoefening hard, door sommigen omschreven als bikkelhard. Als er in het ballet iemand danste over wie Greetje Donker niet tevreden was, riep zij tante Cor erbij om de betreffende dame de laan uit te sturen. Greetje was daarvoor niet in de wieg gelegd en tante Cor had er geen enkele moeite mee.
Tante Cor probeerde uit elke situatie het maximaal haalbare te halen. Zo heeft zij eens door Roel Nuberg een grote tenorpartij laten instuderen, die hij maar één voorstelling zelf mocht zingen; de andere twee voorstellingen had ze de beschikking over Anton de Ridder. Dat Roel in de laatste week voor de voorstellingen zelf Anton 7 avonden moest bijspijkeren en zich bijkans schor zong, had tante Cor geen enkele boodschap aan. Ze had de beste tenor voor de rol twee avonden op de planken en dat was het belangrijkste.
Sopranen waren ook veelal het doelwit van haar kritiek. Nel Vilters is na vele kritische opmerkingen van tante Cor bij Thalia opgestapt en zong nog vele jaren elders rollen.
Dan neemt good old tante Cor een belangrijke beslissing, ze stopt ermee, het is welletjes. Ze heeft het meer dan 36 jaar uitgehouden en ze voelt dat ze plaats moet maken voor de jongeren. Paula Wiering, soliste en reeds lang Thalialid, heeft zich hierop voorbereid. Ze volgde regiecursussen bij de BOOG (Bond voor Opera- en Operette Gezelschappen) en stond te trappelen om de artistieke leiding over te nemen.
Aan de vooravond van het huwelijk van H.K.H. Prinses Margriet en Mr. Pieter van Vollenhoven op 9 januari 1967 wordt het koninklijk paar een feestelijke voorstelling aangeboden door het gemeentebestuur van ‘s-Gravenhage in het Circustheater in Scheveningen. Een muzikaal gebeuren, geschreven door Jaap Molenaar en Harry de Groot. Thalia wordt uitgenodigd hieraan haar medewerking te verlenen en aldus geschiedt het dat het complete gezelschap samen met beroemdheden als Henny May, Rosy Parrish, Marco Bakker en nog vele anderen een heerlijke avond verzorgt voor het jonge paar. Het programma wordt rechtstreeks door de VARA op tv uitgezonden. Het kan niet op in die tijd, want op 15 januari 1967 verschijnt Thalia weer op tv; nu in een televisie-fantasie rond Mieke Bos, genaamd “Dag Mieke”.
In februari 1967 wordt er een “gedurfd” opera-concert gegeven in Marcanti door Thalia samen met haar grootste operette-opponent OZG. De twee rivalen hebben zich ten tijde van het gouden jubileum verzoend en afgesproken voortaan niet meer tégen elkaar maar mét elkaar te gaan werken. Het resultaat is ernaar; zij aan zij zingen solisten van beide gezelschappen aria’s uit La Forza del Destino (Verdi), L’Elisir d’amore (Donizetti) en diverse duetten en koren uit o.a. La Traviata, Nabucco en De Verkochte Bruid. Er verschijnen prachtige recensies, waarin niet alleen de kwaliteit wordt geprezen van sopraan Jeanne Groesz van OZG en tenor Jan Rijsenbrij van Thalia en vele anderen, maar vooral het feit dat deze samenwerking tot stand gebracht is.
In mei 1967 is er weer keihard gewerkt voor een nieuwe tv-show van “Dag Mieke”. Er waren oorspronkelijk vijf van deze shows gepland, maar wegens geldgebrek besluit de NCRV na twee shows te stoppen. Voor een hele dag repetities en opnamen (van 13.00 uur tot 22.30 uur) ontvangt elk meewerkend Thalialid een vergoeding van Hfl. 30,–. Ondanks deze schamele tegemoetkoming vinden de Thalialeden het spijtig dat er zo snel een einde aan kwam.
Het fenomeen “uitkopen” begint gestalte te krijgen als Thalia na de voorstellingen van de operette 1001 Nacht in november 1967 van de Cirkel N.V. uit Amsterdam een uitnodiging krijgt om op 2 maart 1968 een feestavond voor het bedrijf te verzorgen met deze operette. Er zullen nog vele uitkopen volgen in de geschiedenis van Thalia.
In 1968 is het tv-programma Klank-Kleur een begrip in Nederland en wederom verleent Thalia haar medewerking. Op de eerste Paasdag van dat jaar zendt de VARA een gevarieerd opera- en operetteprogramma uit dat wordt opgenomen in de toen wel zeer bijzondere kleurenstudio Concordia in Bussum. Aan het programma werken o.a. het befaamde Kunstmaandorkest onder leiding van Anton Kersjes mee en ook Cristine Deutekom, Wilma Driessen, Simon van der Geest.
Aan de rechtstreekse uitzendingen vanuit de RAI in Amsterdam tijdens de Firato verleent Thalia haar medewerking met grootheden als tante Leen, Johnny Jordaan, Truce Spijk en vele anderen.
Er moet een nieuwe vaste dirigent gezocht worden. Walter Janssens is bereid deze verantwoordelijkheid op zich te nemen. Hij wordt in 1968 weer opgevolgd door Wim Matse, die uiteindelijk ook niet lang zal blijven, want begin 1970 ziet Thalia zich voor hetzelfde probleem geplaatst. Ook kan Thalia een beetje moeilijk wennen aan haar nieuwe regisseur en tante Cor komt nog één keer helpen. In 1968 regisseert ze definitief voor de laatste keer en vertikt het om te eindigen als een soort Heintje Davids, hoewel haar hart gebloed moet hebben in de eerste helft van de jaren zeventig als er regelmatig nieuwe regisseurs aangetrokken moeten worden.
Aan het einde van de jaren zestig vertolkt Simon van Os elke rol met verbluffend gemak en menig keer moet hij een aria bisseren. De jaren zestig zijn overduidelijk zeer succesvol geweest, waarbij Thalia beschikte over meer dan voortreffelijke solisten zoals de sopranen Janny Hooglander (1958-1976), Betty Emmerik (1967-1975), de tenoren Tom Hofman (1958-1975), Jan Rijsenbrij (1962-1977) en Simon van Os (1958-1972).
1970 – 1980
In 1970 maakt dirigent Wim Matse plaats voor een andere Wim, nl. Willem Rietveld.
Thalia ziet zich voor een probleem gesteld; de gewaardeerde tenor Jan Rijsenbrij valt één dag voor de première van Die Lustige Witwe uit door een vervelend ongeval. Zijn rol, Camille de Rossillon, wordt in 24 uur ingestudeerd door Tom Hofman, en de rol die Tom oorspronkelijk deed wordt in hetzelfde tijdsbestek overgenomen door de regisseur Ben Jansen. Wonder boven wonder loopt alles voortreffelijk en kan ook deze productie met succes afgerond worden. In januari 1970 neemt Thalia deel aan het door de KRO georganiseerde landelijke operetteconcours. De jury, bestaande uit Marie-Cecile Moerdijk, Gert Willems en Fred Bredschneijder, is unaniem van mening dat Thalia de winnaar van het concours is.
Naast de vreugde hierover volgt op 31 januari 1971 een extra beloning, namelijk een tv-uitzending voor en door de winnaar.
Ook in 1970 moet er een jubileum gevierd worden; Thalia bestaat 55 jaar! Bij een heerlijk vijf-gangendiner in Henk Elsinks’ Koopermoolen in Amsterdam is iedereen aanwezig, inclusief de ereleden Frans Herdink (lid sinds 1928 of eerder), tante Cor van Beem en oom Jan van Beem.
Dan breekt er een zeer rommelige periode aan wat betreft regisseurs. Ben Jansen vertrekt in 1971 en de uit Wenen afkomstige Bob Löwenstein, die bij de Nederlandse tv als regisseur werkzaam is, vindt het een uitdaging om Thalia te gaan regisseren. Bob blijft een drietal producties bij Thalia en neemt vanwege zijn drukke werkkring bij de tv weer afscheid. Wim van Schaik dient zich aan, blijft één productie, Arnold van Zutphen komt, blijft één productie. Dan kan Thalia echt niemand meer vinden. Geen nood, Jan Rijsenbrij en Loes Labordus, ervaren en doorgewinterde operettespelers, zijn bereid samen de regie op zich te nemen van Der Bettelstudent. In het programma wordt vermeld: Regie Lola Jary.
Dirigent Willem Rietveld heeft zo zijn eigen(wijze) ideeën over muziek maken en omgaan met koorleden. Tijdens de koorrepetities scheldt hij geregeld de altengroep uit voor “tuttebollen” en beukt hij op de piano de maat met zijn pantoffel (hij liep vrijwel altijd op pantoffels). Nieuwe Thalialeden bekijken hem met ontzag en wat angst. Alle muziek, of het nu van Strauss is of van Dostal is, moet bij Willem zo snel mogelijk gespeeld worden. Persoonlijke omstandigheden leiden ertoe dat hij in 1974 Thalia verlaat.
1974 is van grote betekenis voor de geschiedenis van Thalia tot heden. Voor de operette Les Saltimbanques wordt als regisseur Mieke de
Goeje aangetrokken en als dirigent Jan Schaap. Op de eerste koorrepetitie komt Jan Schaap met een grote bandrecorder binnen, sluit het apparaat aan en laat de hele operette, die in studie genomen gaat worden, horen. Leuk denkt iedereen, op deze manier weten we een beetje wat voor muziek het is. Groot is echter de verbazing als dat de week erna en daarna en daarna nog steeds gebeurt. Wat blijkt: Jan Schaap speelt geen piano! en studeert het hele werk met behulp van een bandopname in en geeft hier en daar wat aanwijzingen voor de verschillende stemsoorten door met behulp van het eenvingersysteem de partij op de piano te laten horen. De leden doen er wat lacherig over, maar na een tijdje is het duidelijk dat dit geen manier van werken is. Weer moet er gezocht worden naar een dirigent.
Dan dient zich Joop Fransen aan. Hij neemt het werk over en is tot op de dag van vandaag dirigent van Thalia, maar daarover later meer.
Thalia beschikt inmiddels al een tijdje niet meer over voldoende hoofdsolisten om alle rollen zelf te kunnen bezetten. Daarnaast zijn de eisen, die dirigent Joop Fransen stelt, nogal hoog en besloten wordt voor de vrouwelijke hoofdrol een vaksoliste aan te trekken. Niet echt ongewoon, maar wel een trend die zich de daarop volgende jaren zal voortzetten.
Regisseur Mieke de Goeje heeft, net als Jan Schaap, een aparte werkwijze; ze geeft elk koorlid een nummer en brult zo nu en dan tijdens de regierepetitie: “nummer 14 tot en met 18 op en linksachter gaan staan!”. Les Saltimbanques wordt een daverend succes, maar Mieke houdt het verder voor gezien.
Het bestuur gaat wederom op zoek naar een regisseur voor het volgende stuk Der Bettelstudent en vindt “de oude rot in het vak” Simon van Os bereid het hem zo goed bekende werk te regisseren. Het worden goede voorstellingen, maar de hernieuwde samenwerking met Simon is geen lang leven beschoren. Vanwege persoonlijke omstandigheden neemt Betty Emmerik afscheid van Thalia en is Laura haar laatste grote zangrol.
Het bestuur van een operettevereniging kiest, naar oude tradities, in overleg met dirigent en regisseur de uit te voeren operettes. Omdat er geen regisseur meer voorhanden is, stelt Joop Fransen voor de operette De Dochter van Madame Angot niet alleen in te studeren en te dirigeren, maar ook te regisseren. Hij kent het werk goed en heeft al veel regie-ervaring opgedaan bij andere verenigingen. Dit blijkt een gouden greep te zijn. Hij brengt dermate veel creativiteit in, dat de leden mede door zijn tomeloze energie enthousiast raken en een heerlijke voorstelling op de planken brengen.
Al snel blijkt de voorliefde van Joop voor Franse operettes, het bestuur heeft echter al gekozen voor de volgende operette, nl. Der Vogelhändler van Johann Strauss. Joop wil ook dit werk regisseren en dirigeren en trekt, bij gebrek aan eigen solisten, voor de hoofdrollen Adam en Marie gasten aan. Adam wordt vertolkt door Ruud Ruivenkamp en Marie door Renée van Haarlem.
Voor De Klokken van Corneville vindt Thalia een nieuwe regisseur: Jan Baesjou, die het werk al eerder heeft geregisseerd. Hij neemt de piepjonge, maar reeds omposante tenor Bert Simhoffer mee, die de hoofdrol voor zijn rekening neemt. Naast Bert zingt de al even piepjonge Astrid Hooijberg op charmante wijze de vrouwelijke hoofdrol.
In deze periode bruist het in Amsterdam van activiteiten, want men wil nu eindelijk wel eens een Muziektheater. Op 13 juni1976 vindt in Carré de grote manifestatie “Muziektheater NU” plaats en Thalia werkt hieraan mee met een fragment uit De Klokken van Corneville.
Joop etaleert zijn muzikale kunnen en eist, ook voor de kleinere rollen, een zeker niveau. Zo gebeurt het dat hij, overigens op tactvolle wijze, een sopraan adviseert haar rol terug te geven omdat het nog wat te hoog gegrepen is voor haar. Zij stort zich in tranen en verlaat kwaad de repetitie om nooit meer terug te keren.
Joop Fransen introduceert een nieuw fenomeen; bij Thalia was iedereen gewend de koorpartijen uit het tekstboek in te studeren. Dit vindt Joop maar niets; hij geeft voortaan alle koorleden de bladmuziek en al snel raakt men hieraan gewend en kan niet meer zonder. Ook moet vanaf 1976 iedereen die lid wil worden van Thalia bij Joop voorzingen. Hierdoor heeft hij als muzikaal verantwoordelijke man een globale indruk van het muzikale kunnen van nieuwe leden en de mogelijkheid enigszins te sturen in het aannamebeleid.
In 1977 komt Hendrik Bonneur bij Thalia. Hij is regieassistent bij de Nederlandse Opera Stichting geweest. Hendrik blijkt veel aanleg te hebben voor het regisseren van solisten, maar koor vindt hij kennelijk lastiger. Bij zijn tweede operette Die Fledermaus laat hij het koor opkomen, zingen en weer aflopen. Toegegeven, Die Fledermaus is een lastig werk om leuke dingen voor het koor mee te doen, maar dit is het koorvolk wat te gortig. Hendrik wordt niet meer teruggevraagd. Nog een anecdote over Hendrik Bonneur: hij zeurt het koorlid Marianne Wittenberg net zo lang aan haar hoofd tot ze er in toestemt (hij wil het zelfs voor haar betalen) haar prachtig mooie lange rode haar af te laten knippen en een extreem kort koppie te nemen. Iedereen is over de nieuwe coupe verrukt, en tot op de dag van vandaag heeft ze dat model.
Jan Rijsenbrij zingt zijn allerlaatste rol bij Thalia, mede als gevolg van zijn vaste contract als eerste tenor bij het koor van de Nederlandse
Opera, waar hij al enkele jaren in het versterkingskoor zong.
Joop Fransen kiest als volgende productie in overleg met het bestuur voor La belle Hélène van Jacques Offenbach, hetwelk hij weer zelf zal regisseren. Op de ledenvergadering vindt een revolte plaats; de oudere leden zijn van mening dat Joop te veel te zeggen krijgt en te vaak voor Franse werken kiest. De jongere leden en het bestuur zijn het hier niet mee eens en er wordt een compromis gevonden; eenmaal per jaar een Frans werk en eenmaal per jaar een Duits of Engels werk.
La Belle Hélène: vertaling, regie, directie, kostuumontwerp, decorontwerp: JOOP FRANSEN. Het stuk slaat bij Thalia in als een bom, werkelijk iedereen werkt mee, ofwel bij het kostuumnaaien (onder leiding van Irma Derksen), ofwel bij het decor- bouwen.
Het wordt nog gekker; de tenor Wim de Geus die de rol van Menelaus vertolkt loopt tijdens een reis naar Mexico een vervelende virusziekte op. Hij kan onmogelijk de rol zingen en spelen, want hij is doodziek. Goede raad is duur, het is de avond van de première. Joop weet een oplossing: hij zal de rol zelf doen (hij kan namelijk ook nog best aardig zingen). Voor de directie wordt in allerijl Joop Groesz gebeld die net op die avond in familiekring een verjaardag viert; Joop Groesz overlegt kort en spoedt zich naar Marcanti. Hij heeft La Belle Hélène een aantal jaren terug al eens gedirigeerd en heft zonder enige voorbereiding de dirigeerstok voor de ouverture.
Joop Fransen heeft zich inmiddels in het groene jurkje van Menelaus gehuld en gewapend met het opgerolde tekstboek gaat hij het toneel op. Hij slaat zich zonder problemen door de eerste scène, trekt vliegensvlug een stofjas over zijn kostuum aan om de directie van de scènes waarin hij zelf niet op het toneel hoeft te zijn weer over te nemen van Joop Groesz. Zo rent hij vele malen op en neer van orkestbak naar toneel. De daarop volgende voorstellingen dirigeert Joop Groesz in z’n geheel; Thalia is hem buitengewoon dankbaar voor zijn inzet.
Alle krachten zijn gemobiliseerd om de voorstelling tot een succes te maken en iedereen krijgt in de gaten hoe voortreffelijk Joop Fransen eigenlijk is.
In oktober 1978 werden nog twee extra voorstellingen van La Belle Hélène gegeven waarvan een in het RAI-Congrescentrum als uitkoopvoorstelling voor het FNV. De juichende krantenkritieken en het rapport van de Commissie van Deskundigen van de Kunstraad van Amsterdam spreken voor zich; zonder verdere problemen is Joop geaccepteerd als deskundige leider.
De eerdere afspraak wordt gestand gedaan; de volgende operette is een Duits werk: Eine Nacht in Venedig. Regie en directie is weer in handen van Joop Fransen. Hij introduceert een jonge sopraan: Immy van Leeuwen, die al enige tijd rollen zingt bij Bel Canto in Oostzaan, alwaar Joop ook dirigeert.
In november 1978 neemt Thalia La Vie Parisienne van Jacques Offenbach in studie. Een operette met vijf bedrijven en enorm veel rollen/rolletjes. Ook dit werk wordt door Joop vertaald, geregisseerd en gedirigeerd. Op de zolders van het BOOG-gebouw in Amsterdam worden de door Joop ontworpen decors gemaakt en geschilderd.
De bariton Jan Polak wordt gevraagd voor de rol van Baron de Gondremarck; dit blijkt een schot in de roos te zijn. Zelden heeft Thalia zo’n uitstekend acteur op de planken gehad. Jan is zeer serieus in z’n rolopvatting, buitengewoon geestig en heeft een ongewoon goede timing. Immy van Leeuwen schittert als Gabrielle en voor de grote tenorpartij (drie rollen) wordt Ton Kluizenaar gevraagd. Toen De Nederlandse Opera hetzelfde werk in 1978 (in de Nederlandse vertaling van Joop Fransen) op het programma nam, zong Ton de rol van schoenmaker Frick.
Thalia heeft zeer veel succes met La Vie Parisienne en wint een krantenprijs: het hele gezelschap mag een voorstelling van de Hoofdstad Operette bijwonen. Na afloop van de voorstelling is er een gezellige borrel waarbij de Thalialeden kennismaken met alle solisten van de Hoofdstad Operette.
In oktober 1979 wordt met HMS Pinafore een begin gemaakt met Engelse operettes van het in alle Engelstalige landen befaamde duo Arthur Sullivan & William Gilbert. Dit keer in de vertaling van Pieter Goemans. Ruud Kok, tenor bij het koor van de Nederlandse Opera, wordt gevraagd de hoofdrol Jan Boezeroen te vertolken. Joop Fransen vindt Thalialid Jaap Koerts bereid een bijzonder decor uit te werken. Op een werf in Amsterdam-Noord bouwen Jaap Koerts en Hans van der Schaaf een compleet marineschip anno 1900 met onder- en bovendek, waarop het gehele Thaliagezelschap met een gerust hart kan dansen, springen en zingen. Het schip wordt gedoopt: Harer Majesteits Boezelaer. Voor kostuumadviezen wordt het Marine Museum in Den Helder ingeschakeld en het resultaat van al deze inspanningen is hartveroverend en zorgt voor een opzienbarende opening van het operetteseizoen 1979/1980.
1980 – 1985
Thalia krijgt de smaak te pakken van Gilbert & Sullivan en besluit wederom een werk van het unieke tweetal in studie te nemen. Het wordt nu de meest gespeelde operette van Gilbert & Sullivan ter wereld: The Mikado. Thea van der Putten, sopraan bij De Nederlandse Opera, zal de rol van Njam-Njam zingen en Ruud Kok, die zo prachtig zong in HMS Pinafore, wordt Mi-Ki Metsugitari. Joop Fransen bedient zich weer van een vertaling van Pieter Goemans, maar krijgt diens toestemming enkele wijzigingen aan te brengen in de persoonsnamen; enkele vondsten zijn: Isinihiro Isidáro, Usimeini Immunnaki (naam van een omvangrijk edelman), Ukupuki.
Echt bijzonder wordt de Mikado door het gebruik van poppen; elk koorlid zit of staat achter een levensgrote pop en op het moment van inzet klapt het gezicht van de pop open en verschijnt het gezicht van het koorlid. Toneelwisselingen vinden bij open doek plaats door mannetjes die, geheel in het zwart gestoken, met behulp van zwarte kubussen een prachtig nieuw toneelbeeld creeren. Eng Tang wordt een imponerende rol van Loes Labordus die bij haar entree vergezeld wordt door acht vrouwen die door lange slepen aan haar gifgroene gewaad zijn vastgemaakt.
Alle kostuums zijn door Irma Derksen ontworpen, en zelf gemaakt. De sleep van de bruidsjurk van Njam-Njam in de tweede acte wordt voorzien van ballonnen en zweeft prachtig achter haar aan.
Ook voor de rekwisieten wordt een bijzondere vorm gevonden; alle brieven, muziekinstrumenten, zelfs een heel theeservies worden gemaakt van triplex en beschilderd.
In september 1981 schrijft Roland de Beer in de Volkskrant een recensie over The Mikado, gespeeld door de Engelse theatergroep The London Savoyards, begeleid door het Limburgs Symphonie Orkest. Hij noemt die voorstelling de aardigste die er de laatste jaren in Nederland op het gebied van het komische muziektheater te zien zijn geweest. Verder stelt hij dat de bijna honderd jaar oude Mikado in Nederland, waar de operette een broeinest is geworden van sijsjeslijmers en billeknijpers, zo zelden aan bod is gekomen. Een van de Thalialeden kan het niet laten een scherpe reactie te schrijven op dit artikel, waarin uiteengezet wordt dat er wel degelijk gezelschappen zijn die op niveau werken van G&S brengen en ook gezelschappen die daarin nog veel verder gaan dan het opvoeren van de meest gespeelde operette ter wereld.
Deze reactie wordt door de Volkskrant geplaatst en prompt reageert een in Nederland wonende Australiër (in Australië en alle andere Engelstalige landen zijn Gilbert & Sullivan razend populair) op deze brief. Hij komt naar de eerstvolgende voorstelling van Thalia kijken en wordt aangenaam verrast door de geboden kwaliteit. Hij wordt een trouwe fan die ook nog vele anderen aansteekt met zijn geestdrift.
In 1980 wordt herdacht dat de geniale Jacques Offenbach honderd jaar geleden overleed en dus wordt het 65-jarig jubileum van Thalia gevierd met Orpheus in de Onderwereld, een operette in vier bedrijven in een vertaling van Joop Fransen. Dit is weer typisch een werk waarin ruimte is voor de meest dwaze regievondsten en dus een kolfje naar de hand van Fransen. Een bijna ontelbaar aantal rollen wordt door de Thalialeden vertolkt, waarbij iedereen met name genoemd is in het programma. Eurydice wordt gezongen door Lyda van Zijl, die daarmee haar debuut bij Thalia maakt.
De kostuumploeg maakt meer dan tweehonderd kostuums naar ontwerp van Irma Derksen. Alle rekwisieten worden uitgevoerd in goud. Het tweede bedrijf speelt zich af in de hemel, alwaar Jupiter de scepter zwaait. Er wordt een fraai wolkendecor gemaakt en ook aan de trekken hangen wolken. De boodschapper Mercurius beweegt zich voort op rolschaatsen en het lieflijke urenballet wordt door mannen gedanst. Na een revolte in de hemel vertrekt het gehele hemelgezelschap met de metro (!) naar de hel.
In het vierde bedrijf, dat zich afspeelt in de hel, wordt een woeste can-can gedanst door alle brave goden en godinnen. Het slot neemt bij Offenbach natuurlijk een andere wending dan het klassieke verhaal, zoals getrouw door Gluck toegepast. Thalia weet goed weg met Orpheus en zet dan ook een sensationeel goede voorstelling op de planken.
In maart 1981 wordt gekozen voor De dochter van Madame Angot van Charles Lecocq; vertaling Joop Fransen, eerder opgevoerd in oktober 1975. Een werk waarin de twee tenorrollen bezet worden door Gerard Ketelaar en Ruud Kok. Lyda van Zijl wordt gevraagd voor de rol van Clairette Angot. De overige rollen worden gespeeld en gezongen door Thalialeden. Besloten wordt voor de balletten een dansgroep aan te trekken die gevonden wordt in de Rijswijkse balletstudio onder leiding van Netty Langewen. Ook deze operette heeft een concept; de decors worden geheel opgetrokken uit schrootjes, hetgeen een prachtig effect heeft.
In oktober 1981 brengt Thalia een nog nimmer in Nederland gespeelde operette van Jacques Offenbach: La Périchole. Joop vertaalt het werk in modern pittig Nederlands. De rol van Perricholi, het straatzangeresje, wordt gezongen door Mieneke Richter. Jan Polak zet in de rol van Don Andres de Ribeira, vice-koning, een van zijn allerbeste creaties neer.
Het verhaal van La Périchole is gebaseerd op een legendarische gebeurtenis uit het achttiendeeeuwse Peru en door Offenbach voorzien van verrukkelijke muziek. De finale van de eerste acte is geniaal. Joop Fransen zorgt voor vele regievondsten, zoals een standbeeld van de vicekoning dat tevens dienst doet als glasbak.
De Spaans aandoende muziek van La Périchole spreekt de Thalialeden erg aan en naar later blijkt ook het publiek. De heer P.J. Oord schrijft in zijn recensie in het Parool: “Met La Périchole behaalde Thalia ovationeel succes. En terecht! De talentrijke groep werd door de eminente Fransen zodanig geïnspireerd, dat zij naar beroepsniveau steeg. Spel en zang, decors en kostumering streelden oog en oor van de eerste tot de laatste minuut.”
In maart 1982 slaat Thalia een nieuw pad in binnen operetteland. Besloten wordt twee eenakters op de planken te brengen: Trial by Jury en Salon Choufleuri, respectievelijk van Gilbert & Sullivan en Jacques Offenbach. In de belangrijkste rollen staan Mieneke Richter, Jan Polak en Ruud Kok.
In Trial by Jury wordt het decor en de aankleding geheel in zwart-wit gehouden. In het hele werk wordt geen woord gesproken, alleen gezongen.
Salon Choufleuri wordt heel wat kleuriger aangekleed. De heer Choufleuri is rijk geworden in de behangbranche en dit komt in het decor sterk tot uiting. Voor het eerst sneeuwt het op het toneel, achter ramen. Op de première sneeuwde het overigens achter één raam wel en achter een ander niet … Het publiek geniet van deze voorstelling en heeft er zeer veel waardering voor.
Het rommelt intussen stevig in het Amsterdamse operetteleven; er zijn gezelschappen die van drie of twee voorstellingen terug moeten naar twee of één voorstelling. Ook de subsidieverdeling wordt ingrijpend gewijzigd; er komt een verdeelsleutel, terwijl voorheen het gezelschap met het mooiste rapport van de Commissie van Deskundigen ook het hoogste bedrag ontving. De mooie rapporten ontvangt Thalia nog steeds, maar toch heeft ook Thalia te maken met teruglopend bezoek, de zalen zijn niet meer helemaal uitverkocht en dit zou wel eens verband kunnen houden met de “onbekende” werken die de laatste jaren worden gekozen. Deze problematiek wordt uitvoerig besproken en tenslotte besluit men Der Zigeunerbaron van Johann Strauss Jr. in onverkorte versie te spelen.
Joop Fransen vertaalt het werk opnieuw en er kan gestudeerd gaan worden. In de loop van de regiebesprekingen en repetities valt op dat er in deze komische operette zelden te lachen valt. Lyda van Zijl zingt de partij van Saffi, een zigeunermeisje, prachtig. Sándor Barinkay wordt schitterend door Ruud Kok gezongen. Op Mieneke Richter als Arsena valt niets aan te merken. Paulus van Rijk, een nieuwe aanwinst, zet een fraaie varkensfokker Zsupán neer en Loes Labordus weet iedereen ervan te overtuigen dat ze Czipra, een oude zigeunerin, is en de rol van Mirabella wordt zonder coupures vertolkt door Nelly Portengen.
De twee grote koren worden subliem meerstemmig gezongen (het koor dat de aanhang van Zsupán voorstelt wordt bovendien nog voorzien van guitige biggenmaskertjes), de tekstkennis is prima, de Rijswijkse balletstudio danst dat de stukken eraf vliegen, maar toch… Thalia is voor dit genre operettes zelf niet meer zo enthousiast. De recensie in Het Nieuws van de Dag van J. Verhagen spreekt over een Zigeunerbaron zonder adel. Hij vindt de biggenmaskertjes, de grollen en grappen van Joop Fransen in zo’n klassiek werk duidelijk ongepast.
In maart 1983 wordt het publiek verrast met Boccaccio van Franz von Suppé en geheel in lijn met de voorschriften van de componist wordt de titelrol gezongen door een (mezzo)sopraan, Lyda van Zijl. Ook de studenten zijn travestierollen en worden door vrouwen gezongen. Het geheel uit de hand getekende decor van Joop Fransen is een lust voor het oog. Het biedt uitzicht op de stad Florence rond 1350. Ook de rekwisieten en zetstukken zijn getekend.
In december 1982 had Joop Fransen het werk reeds in Oostzaan uitgevoerd met de Operettevereniging Bel Canto. Een aantal rollen wordt nu bij Thalia door dezelfde mensen vervuld; Peet van der Wissel, Elma van den Dool, Kees Biere, Joop Wesseling, Wim de Geus en Nelly Portengen.
In zijn recensie schrijft J. Verhagen: “Speelde Thalia toen bij Bel Canto of nu andersom?” We zullen het nooit te weten komen. Ook de seksuele toespelingen in Boccaccio vallen bij de recensent niet in goede aarde, terwijl toch de verhalen uit het beroemde boek Decamerone van Boccaccio een en al ondeugendheid zijn. Thalia brengt een voortreffelijke voorstelling waar nog met veel plezier op terug gekeken wordt.
The Pirates of Penzance van Gilbert & Sullivan is de keuze voor de voorstelling in oktober 1983. De vertaling is deze keer van Gerard Knoppers, docent Engelse taal, die het een hele uitdaging vindt om zo’n omvangrijk werk te vertalen.
Het resultaat is prachtig, bladzijden vol poëtische teksten vloeien uit zijn pen en die zijn bovendien voortreffelijk zingbaar. Het concept voor The Pirates is het poëziealbum; het gedichten- en plaatjesboekje dat elk kind vroeger had. Vele zolders worden leeggehaald om de oude poëziealbums te bestuderen. Het programmaboekje wordt handgeschreven en bij de rolverdeling wordt onder andere gesproken over de Heer Ruud J.F. Kok en Mevrouw Mieneke H. Richter-Loyenga. De ongehuwde dames worden consequent Mejuffrouw genoemd. De kostuums van de meisjes worden naar eigen ontwerp van Irma Derksen door de kostuumploeg gemaakt. Het resultaat is oogstrelend, heerlijke pasteltinten en aan alle details is zeer veel aandacht geschonken. Mieneke Richter wekt sensatie met haar hoge Es.
Jan Polak vertolkt op grandioze wijze de rol van Generaal Stanley en zijn “pattersong” is een van de hoogtepunten van de voorstelling.
De door Hans Hamstra opgerichte Stichting Musical Workshop neemt vrijwel gelijktijdig The Pirates in studie en geeft vele succesvolle voorstellingen in en rond Amsterdam. In deze productie wordt de hoofdrol Mabel door Lyda van Zijl gezongen.
Voor de voorstellingen in maart 1984 kiest Thalia voor De Groothertogin van Gérolstein (eerder in 1977 uitgevoerd in de regie van Hendrik Bonneur). Nelly Portengen zingt de titelrol en de overige rollen worden vertolkt door Jan Polak, Ruud Kok en Mieneke Richter. Van De Nederlandse Opera kan een prachtige toneelvloer overgenomen worden en het medaillondecor vormt hiermee een fraaie eenheid. Het wordt een “mooie Groothertogin”.
In mei 1984 wijdt Vrij Nederland de gehele kleurenbijlage aan De Operette, geschreven door Ingrid Harms en Tessel Pollmann, waarin zij stellen dat de operette bloeit. Niet in het beroepstheater, maar bij de amateurs.
Enkele citaten:
“De operette gaat nergens over. In saaiheid wedijvert de Hoofdstadoperette alleen met de andere beroepsmensen die wel eens operette brengen: De Nederlandse Operastichting die van Offenbach La Via Parisienne speelt.
Pas de laatste jaren begint er enige beweging in het repertoire te komen: dit seizoen zijn er twee operettes van Offenbach en er is twee maal Gilbert and Sullivan, waarbij de Amsterdamse vereniging Thalia onder leiding van de bezeten Joop Fransen (dirigent en regisseur) de trendsetter is. Offenbach geldt als moeilijk en is dat ook; bij Thalia zijn ze gewend voor de moeilijker rollen professionele zangers in te huren, en daar hebben ze ook het geld voor. Voor de operettevereniging AkerslootUitgeest is dat niet weggelegd.”
Thalia is nog lang niet uitgekeken op het repertoire van Gilbert & Sullivan en kiest voor haar najaarsvoorstellingen in 1984 Ruddigore. Gerard Knoppers heeft met de vertalerij van The Pirates of Penzance de smaak te pakken gekregen, en is onmiddellijk doorgegaan met het vertalen van Ruddigore. In de hoofdrollen verschijnt een nieuwe naam: Cor Kist; hij wordt gevraagd voor de tenorpartij van Richard. Paulus van Rijk en Loes Labordus zijn als respectievelijk Sir Despard en Malle Margaret een prachtig paar. Irma Derksen en haar kostuumploeg laten zich van hun beste kant zien; ze maken voor alle dames van het koor prachtige bruidsjurken, die later nog regelmatig verhuurd zullen worden aan andere gezelschappen. Elbert Docter maakt van Sir Roderic een ware creatie en zingt met Nelly Portengen een kostelijk duet. Al met al een gepolijste Ruddigore.
Het tv-programma “In de hoofdrol” van Mies Bouwman is in deze periode populair en Thalia wordt verzocht mee te werken aan de “overval”, waarmee mevrouw Bouwman haar hoofdpersoon probeert over te halen in het programma op te treden. Cristine Deutekom is ditmaal de gelukkige; Thalia staat, geheel gekostumeerd, klaar in een zaal in het Hilton Hotel in Amsterdam, waarheen mevrouw Deutekom onder valse voorwendsels gelokt is. De deur gaat open, zij stapt binnen en het gehele Thaliakoor barst los in een welkomstlied. Verbijsterd kijkt mevrouw Deutekom het tafereel aan en ontspant weer als Mies Bouwman op haar toe komt lopen; zij begrijpt nu wat er aan de hand is. Haar instemming om mee te werken aan het programma wordt snel verkregen en alle aanwezigen spoeden zich naar Hilversum alwaar het programma verder wordt opgenomen. Vele beroemdheden uit de zangerswereld die een rol van betekenis in het leven van mevrouw Deutekom hebben gespeeld (o.a. de wereldberoemde sopraan Elisabeth Schwarzkopf) zijn in het programma aanwezig. Bram Blanken is door een bij hem thuis opgenomen filmpje ook present.
De operette La Vie Parisienne, waarmee Thalia in maart 1979 zoveel waardering en succes heeft behaald, wordt weer opgepakt voor de voorjaarsvoorstellingen in maart 1985. Nu niet met Immy van Leeuwen als Gabrielle, maar Mieneke Richter. De jonge tenor Jan Schouten neemt de tenorrol(len) voor zijn rekening. Loes Labordus zingt haar laatste rol bij Thalia; evenals in 1979 vertolkt zij de rol van de wufte Métella. Loes heeft vanaf 1971 grote rollen bij Thalia gezongen en blonk altijd uit door haar muzikaliteit, haar perfecte tekstkennis, haar fabelachtig acteervermogen en haar collegialiteit.
La Vie Parisienne wordt weer een dolle voorstelling waarvan het publiek met volle teugen geniet.
Het 70-jarig jubileum wordt gevierd met een reprise. Thalia kiest Orpheus in de Onderwereld, mede omdat het zo’n heerlijk spektakelstuk is. Lyda van Zijl, die ook in november 1980 meewerkte aan Orpheus, zingt weer de rol van Eurydice. Joop Wesseling zingt de belangrijke rol van Orpheus, de echtgenoot van Eurydice. Nelly Portengen is de Publieke Opinie en voor haar heeft Joop Fransen een heel aparte eerste opkomst bedacht. Zij zit gewoon tussen het publiek in de zaal op de vierde rij, in haar eigen kleding, en levert af en toe hardop commentaar op wat er zich op het toneel afspeelt. Het publiek denkt dat ze niet geheel bij haar verstand is en sist om stilte. Plotseling stapt ze het toneel op en neemt uitgebreid het woord, waarna alles duidelijk wordt.
Alle Thalia-leden hebben in Orpheus een rol.
J. Verhagen is in zijn recensie van mening dat Thalia met dit werk haar 70-jarig jubileum op waardige wijze heeft gevierd.
1985 – 1990
Het experiment met de twee eenakters in 1982 wordt in maart 1986 deels herhaald. Thalia brengt van Offenbach Les Bavards, De Kwebbelaars, en een reprise van Trial by Jury, De bruid in de rechtszaal, van Gilbert & Sullivan.
Voor de hoofdrol in Les Bavards wordt de alt/mezzo Vilja Wolff aangetrokken, die al jaren in het koor van de Nederlandse Opera zingt. Zij vertolkt de, door Offenbach veelvuldig toegepaste, travestierol van Roldán (een jonge edelman) en moet onder andere een hondsmoeilijke kwebbelaria zingen. De sopraan Ineke Berends, eveneens zangeres in het koor van de Nederlandse Opera, debuteert in De kwebbelaars met een kleine sopraanpartij, waarbij zij een goede indruk achterlaat.
Voor de rol van rechter in Trial by Jury is Jan Polak inmiddels niet meer beschikbaar. In zijn plaats wordt een beroep gedaan op de bariton Henk Poort die als een komeet omhoog geschoten is. Na zijn aanvankelijke start bij amateur operettegezelschappen, volgt hij een zangopleiding aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam. Zijn prachtig geluid ontroert iedereen als hij bij wijze van kennismaking tijdens een repetitie de Factotum-aria uit de Barbier van Sevilla zingt. Thalia realiseert zich dat Henk Poort spoedig zijn naam zal gaan vestigen in de beroepswereld. Henk heeft inmiddels een indrukwekkende staat van dienst, met grote rollen in Les Misérables, The Phantom of the Opera en nog veel meer. De sopraan Lyda van Zijl zingt in beide eenacters de sopraanpartij.
Jaap Koerts maakt voor De kwebbelaars een van zijn mooiste decors; een toneelhoge en toneelbrede waaier die ingeklapt, uitgeklapt en gedraaid kan worden.
Geheel onverwacht overlijdt Jaap Koerts en Thalia neemt droevig afscheid van deze betrouwbare en harde werker op wie Thalia altijd een beroep kon doen.
Met de voorstellingen van The Yeomen of the Guard (première voor Nederland) in het najaar van 1986 zet Thalia haar serie Gilbert & Sullivanwerken voort. Er worden enkele gasten aangetrokken voor de grotere partijen, zoals Els Zomerdijk (alt) voor Dame Carruthers, waarmee zij haar debuut maakt bij Thalia, Ineke Berends (sopraan) voor Elsie Maynard, Rudolf Vedder (bas/bariton) voor Sergeant Meryll, Bert Simhoffer (tenor) voor Captain Fairfax en Pieter Hannema (bariton) voor Wilfred Shadbolt. De overige rollen worden vertolkt door Willem van Wijngaarden (tenor), Nelly Portengen (mezzosopraan), Henk Hertogs (tenor), Maria de Dood (sopraan) en Joop Wesseling (tenor). Na de ouverture begint de operette met een aria van Phoebe (Nelly Portengen), die mijmerend achter haar spinnewiel zit. Omdat Joop Fransen het zo aardig vindt als er tijdens het zingen echt garen gesponnen wordt, neemt zij enkele lessen en spint in haar vrije tijd uit onooglijke plukken schapenwol de ene bol wol na de andere.
De kostuums van de Wachters van de Tower of London (Beefeaters) komen uit Brussel van The Gilbert-and-Sullivan Society en het mannenkoor van Thalia ziet er griezelig perfect uit. The Yeomen of the Guard wordt een doorslaand succes.
Weer om reden van een tegenvallend bezoekersaantal besluit Thalia om voor april 1987 een ouderwetse publiekstrekker op het programma te nemen: Die Lustige Witwe van Franz Lehár. Mieneke Richter wordt gevraagd voor de titelrol en Bert Simhoffer voor de rol van de losbol Graaf Danilo. Camille de Rossillon wordt toevertrouwd aan Gerard Ketelaar, die al eerder bij Thalia zong in La Fille de Madame Angot. Voor Valencienne wordt gedacht aan Lyda van Zijl, die echter zes weken voor de première haar rol om persoonlijke redenen moet teruggeven en er moet halsoverkop gezocht worden naar een andere sopraan. Gelukkig is Vesna Miletic, sopraan bij Bel Canto in Oostzaan, bereid de rol in zeer korte tijd in te studeren. Het bevalt Vesna zo goed bij het Amsterdamse clubje, dat zij later lid zal worden en vanaf dat moment de grote sopraanpartijen zal zingen.
Kosten noch moeite worden gespaard om van Die Lustige Witwe een succes te maken; er wordt zelfs een mandoline-orkest ten tonele gebracht, dat helaas elke voorstelling met de begeleiding een paar maten eerder klaar was dan orkest en koor.
Les Brigands van Jacques Offenbach staat op het programma voor de najaarsvoorstellingen 1987. Dit werk is nooit eerder uitgevoerd in Nederland en Joop Fransen maakt een flitsende vertaling, waarbij het werk de titel “De Rovers” meekrijgt. Bert Simhoffer is de roverhoofdman Lafalsitá, Mieneke Richter zijn dochter Fiorella en Nelly Portengen (travestie) het jonge boertje Fragoletto dat op haar verliefd is. Verder vele, vele kleinere rollen die door de Thalialeden met tomeloze inzet worden vertolkt. Willem van Wijngaarden vertolkt in het derde bedrijf de rol van kassier van de hertog. Hij zingt en speelt een kostelijke aria, die hij nadien nog op vele concerten van Thalia ten gehore brengt. De droomwens van Thalia om eens een aantal voorstellingen in de Stadsschouwburg te brengen gaat met Les Brigands in vervulling.
Directeur Cox Habbema woont een uitvoering bij en raakt enthousiast. Zij zorgt ervoor dat Thalia in het voorjaar van 1988 twee avonden in de Stadsschouwburg Les Brigands kan spelen. Een heerlijke ervaring. Thalia heeft regelmatig belangstelling gewekt in het buitenland en uit Frankrijk kan zij al geruime tijd rekenen op de komst van Gérard Comte-Offenbach, een nazaat van het genie Jacques Offenbach, en ook deze keer is hij van de partij. Hij complimenteert Thalia met de schitterende voorstelling.
In de serie Engelse operettes staat The Gondoliers (alweer een première voor Nederland) op het programma voor april 1988; Gerard Knoppers heeft de vertaling verzorgd en Thalia studeert het werk in. In de hoofdrollen verschijnen weer bekende namen zoals: Ineke Berends, Els Zomerdijk, Ruud Kok, Willem van Wijngaarden, Elma van den Dool, Nelly Portengen en Pieter Hannema. Voor het eerst verschijnt bij Thalia de bariton Valentijn Janse, die een heerlijk overdreven hertog van Plaza-Toro neerzet.
The Gondoliers is een aaneenschakeling van heerlijke melodieën.
Op maandag 18 april 1988 laat J. Verhagen in zijn recensie in Het Nieuws van de Dag weten: “Voorstellingen van een dergelijk voortreffelijk gehalte zouden tot de laatste plaats uitverkocht moeten zijn. Dat is Thalia van harte gegund. Jammer dat dat niet alle avonden het geval was.”
Voor november 1988 geeft Thalia een reprise van het eerder in 1978 gespeelde La Belle Hélène van Jacques Offenbach, nu met de veelbelovende sopraan Irene Maessen in de titelrol. Tom Sol debuteert bij Thalia in de rol van Calchas, de hogepriester van Jupiter, terwijl de “oude bekende” tenor Jan Schouten de moeilijke rol van Paris zingt. Gelukkig voor Thalia besluit de bariton Willem Korteling zich als lid bij Thalia aan te melden. Hij heeft les bij Bep Ogterop, die hem adviseert praktijkervaring te gaan opdoen bij “het beste gezelschap van Nederland”.
Willem heeft een prachtige stem en krijgt direct de rol van Agamemnon. Vele rollen zullen voor hem nog volgen.
Voor de Nederlandse Opera heeft Joop Fransen zijn vertaling uit 1978 opnieuw bewerkt en deze nieuwe bewerking wordt nu ook gebruikt.
Jammer genoeg gebeuren er ook regelmatig nare ongelukjes bij het opbouwen van decors, tijdens generale en voorstellingen. Een voorbeeld: de alt Vera Klijn staat op de avond van de generale achter het toneel te wachten met een grote houten pion in haar hand tot ze op moet voor de ganzebordscène; ze heeft schoenen aan met naaldhakken en mist in het donker een trede van het trappetje, valt met haar gezicht bovenop de grote houten pion. Haar gezicht zit onder het bloed en ze wordt onmiddellijk afgevoerd naar de Eerste Hulp bij ongelukken. Enige tijd later stapt ze weer dapper het toneel op, voorzien van een ooglap. Om deze reden heeft het publiek drie voorstellingen lang gekeken naar Ineen vrouw van lichte zeden” met ooglap. La Belle Hélène zorgt voor onvergetelijke uurtjes.
Intussen heeft Thalia al enkele jaren vriendschapsbanden met The Gilbert & Sullivan Society uit Brussel; een amateurgezelschap dat voornamelijk bestaat uit medewerkers van verschillende departementen van de Europese Economische Gemeenschap in Brussel; voornamelijk afkomstig uit Engeland. Peter Barker Jones is de drijvende kracht achter het gezelschap en hij stelt Thalia voor een gemeenschappelijke productie te brengen van een G&S operette. Het idee spreekt erg aan, maar er kleven te veel praktische bezwaren aan een dergelijk waagstuk. Er wordt gezocht naar een alternatief en in februari 1989 resulteert dat in een gezamenlijk concert in Brussel en Amsterdam. Het programma bestaat uit aria’s, duetten, ensembles van Offenbach en Sullivan, en gezamenlijk de openingsscène eerste bedrijf van The Gondoliers en het slot van het derde programma. bedrijf van La Belle Hélène. Zowel in Amsterdam als in Brussel wordt het concert een groot succes.
In april 1989 maakt het Thaliapubliek kennis met de net aan het Sweelinck Conservatorium afgestudeerde mezzo-sopraan Xandra Mizée in de rol van Stella in La Fille du Tambour-major van Jacques Offenbach. Naast Xandra worden de overige partijen vertolkt door Tom Sol, Willem Korteling, Willem van Wijngaarden, Vesna Miletic, Nelly Portengen, Jack Woestenberg en Henk Hertogs. Het resultaat was een uitstekend geslaagde voorstelling.
In oktober 1989 brengt Thalia de wereldpremière van het door Joop Fransen geschreven werk Reynaert op muziek van Willem Woestenburg. Het zal niet vaak gebeuren dat een amateur opera- en operettegezelschap een wereldpremière mag brengen. Thalia is dan ook erg opgewonden en werkt keihard aan decors, kostuums, rekwisieten etc. Er verschijnen vele voorbeschouwingen en publicaties. Vrijdag 6 oktober 1989 klinkt voor het eerst de ouverture en het Thaliavolk staat gespannen achter het doek te wachten. De première verloopt voortreffelijk, evenals de twee daaropvolgende voorstellingen.
Om nog maar eens een ongelukje te verklappen; de kater Tybeert, Nelly Portengen, wordt in het verhaal door toedoen van Reynaert een oog uitgestoken en moet de rest van de voorstelling met een ooglap rondlopen. Het noodlot wil dat zij tijdens de première echt in haar oog gestoken wordt met een stuk touw en daardoor een hoornvliesbeschadiging heeft. Gevolg: een slapeloze nacht, enkele dagen een pijnlijk oog én een ooglap.
De reacties op Reynaert lopen uiteen van laaiend enthousiast tot “ik vond er niet zoveel aan”. Het is altijd moeilijk een nieuw werk na één keer horen op juiste waarde te schatten; alle grote componisten hebben dit in het verleden ook ondervonden.
In het jubileumjaar 1990 kiest Thalia aanvankelijk voor het voorjaar de operette Iolanthe van Gilbert & Sullivan. In verband met de mogelijkheid dat Thalia een voorstelling zal verzorgen voor Engelstalige bemanningen van schepen tijdens Sail ’90 wordt besloten Iolanthe op te schuiven naar 1991 en het werk The Pirates of Penzance van Gilbert & Sullivan (eerder gebracht in oktober 1983) opnieuw in studie te nemen, omdat deze operette meer in lijn zal liggen met de veronderstelde belangstelling van dat publiek.
Voorstellingen voor Sail gaan jammer genoeg niet door, maar Thalia sprankelt evengoed in The Pirates. Vesna Miletic is een bekoorlijke Mabel op wie Frederic (Ruud Kok) hevig verliefd raakt. De vaste solisten van Thalia, Willem Korteling, Willem van Wijngaarden, Nelly Portengen, Elbert Docter en Peet van der Wissel vertolken de overige rollen.
Thalia werd opgericht in oktober 1915; het 75-jarig jubileum werd in oktober 1990 gevierd met de hilarische monsterproductie Le Roi Carotte (Koning Wortel)van Jacques Offenbach, een première voor Nederland, in een vertaling van Joop Fransen. Volgende halte: in 2015 het 100-jarig jubileum!
Ga naar het overzicht met gespeelde werken
Geachte heer Eman,
Ik ben de archieven van Thalia ingedoken en van de jaren dertig zijn er nog maar 4 programma’s te vinden.
In geen van deze programma’s ben ik de namen tegengekomen die u noemt in uw e-mail.
Ik heb ook nog een paar programmaboekjes van de 40-er jaren doorgekeken, maar ook daar kwam ik de namen niet tegen.
Wij sturen u apart via een e-mail een scan van het programmablad met de rolverdeling van de voorstelling Der Vice Admiraal.
Destijds stond Thalia onder leiding van Jan Overhuijs.
Thalia bestaat sedert 1915, het zou dus kunnen dat het verhaal wel klopt, maar dat het dan gaat over de 20-er jaren in plaats van de 30-er jaren.
Uit die tijd is helaas bij Thalia niets bewaard gebleven.
Indien de foto’s die u heeft daadwerkelijk van voorstellingen van Thalia zijn, dan zijn wij daar zeker in geinteresseerd. Ziet u een mogelijkheid de foto’s te (laten) scannen en naar het Thalia e-mailadres te sturen?
[email protected]
Ik vertrouw erop met deze informatie van dienst te zijn.
Hartelijke groet,
namens Thalia,
Evert van der Wissel,
redacteur website.
In onze familie gaat het verhaal, dat onze grootouders actief lid zijn geweest van Thalia. Het betreft Johannes (Jo) Hendricus Eman (1-1-1892/19-10-1948) en zijn vrouw Johanna Maria Kempen (2-7-1888/23-8-1966). Hij zou het koor hebben geleid en zij de titelrol hebben gezongen in Der Vice Admiraal en Les Cloches de Corneville. Ik heb zelfs een aantal foto’s, die daarop betrekking hebben. We spreken over de jaren dertig van de vorige eeuw. Is daarover iets bekend? Een programmaboekje oid? Kortom klopt dit verhaal en waar is evenyueel meer informatie beschikbaar?
Ik heb met ( Rudolf) Ruivenkamp Die Fledermaus gespeeld, onder regie van zijn vrouw, de sopraan Louise Werner. Zij wonen in Enschede en desgewenst heb ik hun adres en telefoonnummer.
Ik heb Die Fledermaus gespeeld met (Rudolf) Ruivenkamp. Hij woont in Enschede met zijn vrouw, de sopraan Louise Werner. Zij is trouwens een fantastisch regisseur welke ook destijds deze operette heeft geregisseerd. Desgewenst heb ik zijn adres en telefoonnummer.
Pingback: Thalia opent in Carré Cristina Deutekom Gala | Thalia Opera & Operette | Amsterdam
Beste heer Zuyderwyck,
Ruud Ruivenkamp heeft aan 2 producties bij Thalia meegewerkt, in het midden van de zeventiger jaren. Voor zover bekend heeft hij daarna nog gezongen bij verenigingen in Noord-Holland…
Ik neem aan dat U via internet al de nodige sporen bent nagegaan? Helaas kan ik U niet veel verder helpen dan de info die ik gaf.
Vriendelijke groet en succes bij Uw verdere zoektocht
Irma Derksen (secretaris)
Beste Cees,
We zullen de naam Ruud Ruivenkamp tijdens onze repetitie op dinsdagavond ‘in de groep gooien’. Er volgt dus nog een reactie. Hoewel we geen club zijn met oude mensen, zijn er wel een paar ‘oudgedienden’ die misschien licht op de zaak kunnen werpen.
Hartelijke groet,
moderator website Thalia
ik ben op zoek naar Ruud Ruivenkamp .opera zanger , tussen de 65-70 jaar oud nu . gestudeerd in het conservertorium in Den Haag. in the1960 ‘s .